Verantwoording bij de diverse teksten.
De teksten waarin informatie wordt gegeven over Woudenbergse oorlogsslachtoffers zijn ontleend aan het boek “Oorlogs- en bevrijdingsmonumenten in Woudenberg” van Wim Schipper. Stichting Oud Woudenberg heeft toestemming om deze teksten te gebruiken.
In Woudenberg is een aantal straten vernoemd naar de oorlogsslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.
De teksten zullen indien nodig worden aangevuld met nieuwe informatie wanneer deze beschikbaar komt.
Stichting Oud Woudenberg
Juni 2025

Jan van Ginkel
10 november 1882 Scherpenzeel – 23 februari 1945 Neuengamme
Jan van Ginkel is op 10 november 1882 geboren op boerderij Oud Willaer te Scherpenzeel. Hij trouwde op 5 juli 1912 met Teunisje van Dijk van de boerderij ’t Plaatsje te Woudenberg. Samen kregen zij negen kinderen. In 1914 stichtte hij op een pas ontgonnen stuk land aan de Voskuilerdijk een boerderij die hij Klein Sniddelaar noemde. Jan breidde zijn bedrijf langzaam maar zeker uit. Een schadeformulier uit juli 1940 gaf aan dat zijn levende have op dat moment bestond uit vier paarden, drieëndertig koeien met jongvee en ruim dertig varkens. Dit formulier was opgesteld omdat op last van de overheid op 12 mei 1940 zijn boerderij in brand was gestoken om een beter schootsveld te krijgen voor Nederlandse militairen op de Grebbelinie. Het gezin ging enige tijd wonen op de Langesteeg 14 tot de boerderij was herbouwd (een wederopbouwboerderij). Het grootste deel van de kosten van de herbouw kwam voor rekening van het Bureau Wederopbouw Boerderijen. De nieuwe boerderij was eind 1941 gereed en de familie Van Ginkel keerde begin 1942 weer terug. De architect was de Woudenberger H. van Lunteren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Klein Sniddelaar een toevluchtsoord voor onderduikers en evacués. Mensen uit het verzet konden er schuilen en de boerderij werd geregeld bezocht door de marconist Herman Leus om van daar uit zijn berichten naar Engeland te sturen. Leus werd echter gearresteerd. Na martelingen noemde hij enkele namen waaronder die van Jan van Ginkel. Op 29 december 1944 werd Jan van Ginkel – gelijktijdig met Cornelis ter Maaten – door de Duitsers gearresteerd en naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn gebracht voor verhoor. Later werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort. Op 2 februari 1945 werd hij per trein vervoerd naar het concentratiekamp Neuengamme waar hij op 23 februari 1945 is overleden.

Cornelis ter Maaten
16 april 1899 Woudenberg – 24 februari 1945 Neuengamme
Cornelis ter Maaten was een nazaat van Lubbert Gerritz van der Maet(e) uit Voorst. Cornelis woonde met zijn vrouw Klaasje Meerveld op de boerderij Lusthoeve aan de Voskuilerweg. Tijdens de Tweede Wereldoorlog boden zij aan Joden en andere onderduikers onderdak. Ook gaf marconist Herman Leus vanaf hun boerderij berichten door aan Engeland. Eind 1944 werd Cornelis gewaarschuwd voor een verhoogde activiteit van de razzia’s door de Duitsers. Cornelis weigerde echter onder te duiken omdat hij van mening was dat hij niet gemist kan worden op de boerderij. Op 29 december 1944 werd hij – gelijktijdig met Jan van Ginkel – gearresteerd en overgebracht naar de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Op 8 januari 1945 werd ook zijn vrouw Klaasje opgepakt en samen met een aantal andere vrouwen naar Apeldoorn gestuurd. In de kazerne had Cornelis nog contact met zijn vrouw. Zij werden beiden verhoord, maar hebben niets losgelaten. Klaasje werd enkele weken later op 24 februari 1945 weer vrijgelaten. Zij kwam lopend in Barneveld aan, waarvandaan zij verder op de fiets naar huis werd gebracht. Cornelis werd – evenals Jan van Ginkel – overgebracht naar Kamp Amersfoort.
In Soest woonde de paardentuighandelaar Ben Fugers, die het paardentuig van de Duisters onderhield. Hij hoorde dat Cornelis in Kamp Amersfoort zat en probeerde hem in te schakelen bij dit onderhoud om zodoende deportage te voorkomen. Dat lukte echter niet. Cornelis zat enkele dagen in Kamp Amersfoort vast en werd daarna samen met Jan van Ginkel naar Neuengamme gedeporteerd. Op 24 januari 1945 is hij in Neuengamme overleden aan dysenterie.
In 1983 werd aan Cornelis postuum het verzetsherdenkingskruis toegekend en vele jaren later kreeg ook Klaasje – die de oorlog had overleefd – een onderscheiding opgespeld.

Cornelis (Kees) van Steenbergen
23 oktober 1918 Woudenberg – 12 maart 1945 Neuengamme

Aart van Steenbergen
22 november 1919 – 8 maart 1945 Wöbbelin

Joachem (Joop of Jo) van Steenbergen
28 december 1923 – 19 maart 1945 Wöbbelin
Cornelis, Aart en Joachem behoorden bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog tot het gezin van Jan van Steenbergen en Gijsbertha Lokhorst. Zij woonden op boerderij Davelaar, gelegen aan een zandweg met dezelfde naam, buiten de dorpskern. Jan en Gijsbertha kregen vijf kinderen. De familie Van Steenbergen was op dat moment heel bekend in de omgeving vanwege de maatschappelijke en kerkelijke functies die vader Jan bekleedde. De kinderen traden in het voetspoor van hun ouders en bekleedden bestuursfuncties in jeugdverenigingen. Klein Davelaar was één van de boerderijen waarvandaan Herman Leus berichten verzond naar Engeland over troepenverplaatsingen, militaire verdedigingswerken enzovoort. Op 3 januari 1945 omsingelden Duitse militairen de boerderij en namen Cornelis, Aart, Joachem en hun zwager Florus (Floor) Oskam gevangen. Vader Jan van Steenbergen was op dat moment niet thuis en ontliep daardoor arrestatie. De Duitsers vertelden aan zijn vrouw dat de jongens vrijgelaten zouden worden wanneer Jan zich zou melden bij de Duitsers. Door geloofsgenoten en het verzet werd hem dit echter ontraden. Als hij zich zou melden zouden zijn zoons en schoonzoon zeker niet worden vrijgelaten.
Alle vier werden ze via Kamp Amersfoort gedeporteerd naar Neuengamme. Aart en Joachem behoorden tot het eerste transport dat vanuit Neuengamme naar Reiherhorst werd overgebracht, waar zij moesten helpen het nieuwe kamp Wöbbelin op te bouwen. Gelet op hun sterfdatum hebben ze vermoedelijk nooit in het kamp Wöbbelin zelf vastgezeten, maar zijn ze tijdens de bouw overleden. Cornelis en Florus Oskamp zijn overleden in Neuengamme.
Na het bekend worden van de arrestatie van zijn drie zoons was Jan van Steenbergen met zijn vrouw en dochter ondergedoken in Kamerik en later in de buurt van Ede. De boerderij werd tijdens hun afwezigheid gerund door de familie Stouten, een evacué en zijn vrouw.
Na de oorlog druppelden de berichten over de dood van hun kinderen langzaam binnen. De altijd opgewekte Jan van Steenbergen werd een stille ingekeerde man die de rest van zijn leven in het zwart gekleed ging en weigerde over deze afschuwelijke gebeurtenis te praten.

Theodorus Heine
13 april 1889 Rotterdam – 31 mei 1945 Bergen-Belsen

Willem Hendrik Heine
12 januari 1923 Woudenberg – 29 november 1944 Engerhafe
Theo Heine was landgoedbeheerder op het Schoutenhuis aan de Voorstraat in Woudenberg toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met vrouw en kinderen op Nieuwoord aan de Maarsbergseweg schuin tegenover het gemeentehuis. Zijn zoon Wim woonde nog thuis en werkte op de kippenfokkerij van de familie Wolfswinkel. Bij de familie Heine was Hans van der Leeuw ondergedoken. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog studeerde deze student scheikunde aan de universiteit van Groningen, maar hij dook onder omdat hij de loyaliteitsverklaring niet wilde ondertekenen. Met enkele ander studenten richtte hij het ondergrondse blad De Ploeg op en hij was actief in het landelijk studentenverzet. Op zijn zolderkamer in Nieuwoord had hij onder een losse plank illegale kranten verstopt, die uiteindelijk fataal zouden worden voor een aantal leden van de familie Heine.
Het gezin Heine wist van het verzetswerk van Hans van der Leeuw, maar Theo had met hem afgesproken dat hij nooit illegale contacten op Nieuwoord zou ontvangen en slechts enkele personen op de hoogte zou brengen van zijn adres. Tot juli 1944 verliep alles bijna vlekkeloos. Maar op 16 augustus 1944 werd Hans gearresteerd op de Neude in Utrecht waar hij een bezoek zou brengen aan het hoofdkwartier van het verzetsblad “Je Maintiendrai”. Na verhoor kwam hij op 21 augustus weer op vrije voeten en ging direct richting Woudenberg om de familie Heine in te lichten en hen te verzekeren dat er geen reden voor zorg zou zijn.
Drie dagen later werden vader Theo en zoon Wim Heine gearresteerd, onder verdenking van “ondergrondse activiteiten”. Zij werden weggevoerd naar Utrecht. Na verhoor werden ze naar Kamp Amersfoort overgebracht. Na de arrestatie van Theo en Wim werden twee Duitse officieren met hun bedienden ingekwartierd in Huize Nieuwoord. Zij bleken bereid te zijn om hun best te doen om de Heine’s vrij te krijgen, maar NSB burgemeester De Monyé wilde niet meewerken. Een van de bedienden drukte zich zeer duidelijk uit: “Dieser Bűrgermeister van Ihnen ist ein Arschloch”. In het najaar van 1944 wist Wim Kamp Amersfoort te ontvluchten, maar hij keerde terug toen hij merkte dat zijn vader was achtergebleven. Beiden werden op 12 oktober 1944 op transport gesteld naar Neuengamme en van daaruit naar het buitenkamp Engerhafe in het Noordwesten van Duitsland om daar een takgracht te graven.
De arbeidsomstandigheden waren bijzonder zwaar, mede omdat het in het najaar van 1944 bijna onafgebroken regende. Dagelijks waren er gemiddeld tien doden te betreuren. Ook Wim was niet opgewassen tegen deze zware arbeid en werd ziek. Hij werd enige weken verpleegd door zijn vader maar op 24 november 1944 overleed hij en werd vervolgens in een massagraf begraven op de begraafplaats van het kerkje van Engerhafe. In 1952 zijn de stoffelijke overschotten opgegraven. Wim Heine kon worden geïdentificeerd en werd herbegraven op de Algemene Begraafplaats in Woudenberg.
Vader Theo werd teruggestuurd naar Neuengamme en later overgebracht naar concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij maakte daar wel de bevrijding mee, maar overleed enkele weken later aan vlektyfus, zonder in Woudenberg terug te keren.

Nicolaas Hermanus Bergsteijn
4 oktober 1919 Naarden – 8 maart 1945 Apeldoorn (De Woeste Hoeve)
Nico Bergsteijn werd geboren in Naarden en verhuisde op jonge leeftijd met zijn ouders naar Amersfoort. Vanaf zijn 15e jaar werkte hij op het gemeentehuis van Woudenberg en dus ook tijdens het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Via Gerrit Kleinveld kwam Nico in contact met de verzetsman Theo Dobbe (Ome Jan). Theo Dobbe was een geboren Amsterdammer en werd spoedig één van de belangrijkste verzetsleiders in Nederland. Hij dook na verzetsactiviteiten regelmatig onder op de kwekerij van de familie Stuivenberg op de Voskuilerdijk.
Nico kon vanwege zijn werk makkelijk bij persoonsbewijzen en stempels komen. Zodoende was hij in staat om Joden en verzetsmensen aan valse papieren te helpen. Maar dat was hem allemaal niet genoeg. In augustus 1942 ontvreemde hij 250 blanco persoonsbewijzen, zegels, oproepingskaarten en het register van persoonsbewijzen. Door het wegnemen van dat register werd het onmogelijk om de nummers van de blanco persoonsbewijzen te traceren. Nico dook daarna onder. Samen met Theo Dobbe wist hij vervolgens op diverse gemeentehuizen blanco persoonsbewijzen te bemachtigen.
Theo Dobbe noemde zich daarbij mr. J.W. van Hoogstraten, inspecteur van bevolkingsregisters en persoonsbewijzen. Nico Bergsteijn was zijn assistent en kreeg papieren op naam van Jhr. De Nijs Bik, leerling-controleur.
Op die manier begaven zij zich bijvoorbeeld op 3 september 1942 naar het gemeentehuis van Leeuwarderadeel, waar ze naar een ambtenaar vroegen die net gepensioneerd is. Zij werden met koffie en sigaren ontvangen door de burgemeester. Terwijl Theo Dobbe de burgemeester en enkele hogere ambtenaren bezighield, controleerde Nico de persoonsbewijzen. Hij ontdekte spoedig al een paar onbetekenende foutjes. De zenuwachtige secretaris bood zijn verontschuldigingen aan en verzocht de heren of zij hiervan geen melding zouden willen maken, omdat anders zijn eventuele benoeming tot burgemeester in gevaar zou komen. Alles leek gesmeerd te verlopen, totdat Theo Dobbe advies werd gevraagd over bepaalde zaken. Omdat hij van de gemeenteadministratie totaal geen verstand had, zwaaide hij rustig met zijn bril en wende zich lachend tot zijn leerling (Nico): “Zeg, jij moet volgende week toch examen doen, beantwoord jij dit, wie weet komt zoiets ook ter sprake”. Bij hun vertrek hadden ze 78 persoonsbewijzen achterovergedrukt en 553 zegels van een gulden. Die zegels waren nodig op het persoonsbewijs. Deze truc pasten ze met succes verschillende keren toe.
Op 14 oktober 1942 nam Nico deel aan een overval op een distributiekantoor in Joure. Zij hesen zich in marechaussee-uniformen en eisten de gehele bonnenvoorraad plus de bijbehorende administratie op. Deze overval ging de geschiedenis in als de eerste overval op een distributiekantoor.
Nico kwam terecht bij een verzetsgroep in het oosten van het land. Halverwege 1944 zat Nico ondergedoken bij ds. Koolhaas in Daarle en kreeg een relatie met diens zuster Kootje. In het verzet had zij de bijnaam Cocacola. Door de verzetsgroep ter plaatse werden veel droppings geregeld en Nico nam daar ook actief aan deel. Op 10 februari 1945 werd hij in Vroomshoop, samen met de leider van het Inlichtingencentrum Oost, door de SD gearresteerd. Nico probeerde nog te ontkomen, maar werd door verschillende kogels in zijn been getroffen. Op zijn persoonsbewijs stond zijn schuilnaam Jan de Bruin (Kleine Jan in verzetskringen ter onderscheiding van Ome Jan). Onder die naam schreef hij ook verschillende brieven naar zijn ouders. Een aantal van die brieven is in het bezit van Stichting Oud Woudenberg.
Na zijn arrestatie werd Nico opgesloten in Almelo, zonder dat de Duitsers beseften wie zij eigenlijk te pakken hebben. Op 7 maart 1945 werd hij met negen andere gevangen overgebracht naar Apeldoorn. Op 8 maart 1945 werd Nico bij de buurtschap De Woeste Hoeve nabij Apeldoorn met nog 116 andere gevangen doodgeschoten naar aanleiding van de aanslag op de hoogste Duitse politie-generaal in Nederland, Hans Albin Rauter.
Op 22 juni 1945 werd Nico met militaire eer herbegraven op de begraafplaats Rusthof in Amersfoort. Later werd hij postuum onderscheiden met het Kruis van Verdienste. Ook ontving hij postuum een oorkonde van president Eisenhouwer.
Met de tekenpen kon Nico goed overweg, getuige een paar tekeningen die ook in het bezit zijn van Stichting Oud Woudenberg. Nico was een zeer gelovig man, maar ook een knappe dichter. Brieven aan zijn ouders waren ook vaak in dichtvorm geschreven en ook op andere manieren uitte hij zijn kunnen, zoals blijkt uit het onderstaande gedicht:
Bidt tot den Heere.
O volk aan de lage landen,
O volk met je geuzenbloed.
Gij staat nu knersend te knarsetanden,
Óver ’t onrecht dat de vijand doet.
O volk aan de lage landen:
Bidt toch tot God, dag en nacht,
Dat Hij ons leidt aan Zijne handen.
Dan weten wij dat de overwinning wacht.
Laten wij dien God toch weer belíjden
Dat wij slecht en verdorven-zijn.
Dan alleen zal Hii ons willen verblijden,
Want Hij is groot en wij zijn klein’
Díe God van wondere genade,
Die gaf de wereld eens zijn Zoon,
Opdat deez’ eeuwig zoude weten,
Van zonde en schuld zíjn wij nu schoon
Laten wij ons tot dien God nu wenden,
Nu, juist nu midden in den nood,
Dan zal Hij ons verlossing zenden,
Zoowel in leven als in dood,
O, groote God, wij bidden U,
Kom tot ons met Uw macht,
Sterk ons toch weer ’t gelooÍ in U,
Dat door ons werd verkracht.
Kom tot ons met Uw Vaderhand,
En leidt ons daar aan voort.
O groote en goedertierend God,
Jà, sterk ons door Uw woord,
En als ’t U dan ook belieft,
Verlos ons van de last.
JAN DE BRUIN

Willem van Beek
13 augustus 1915 Woudenberg – 25 augustus 1944 Woudenberg
Willem van Beek woonde op Moorsterweg 3 in Woudenberg en was werkzaam op de boerderij van zijn ouders. Zijn ouders verleenden aan Jan Thijsen, de oprichter van de Raad van Verzet, onderdak. Deze Jan Thijssen zou later na zijn arrestatie op 8 maart 1945 gefusilleerd worden bij De Woeste Hoeve.
Wim sloot zich al vroeg in de oorlog aan bij de Scherpenzeelse verzetsgroep en hij kreeg de schuilnaam “Nol”. De verzetsgroep van Scherpenzeel kreeg de opdracht het dorsen van het graan te saboteren door de aandrijfriemen van de dorsmachines weg te nemen. Zo gingen Wim en zijn metgezel Karel van Ginkel in de nacht van 24 op 25 augustus 1944 op pad om deze opdracht uit te voeren. Op de terugweg fietsten zij met een vracht dorsriemen, die zij opgehaald hadden bij boerderij De Glindhorst van Jan Willem van de Brink, door de nacht naar huis. Op de hoek van de Kolfschoterdijk en de Kolfschoterweg lagen twee fietsen op het fietspad naast de zandweg. Wim en Karel moesten stoppen. Twee mannen stapten uit de naastgelegen greppel en vroegen om hun papieren. Karel van Ginkel gaf later aan dat moeilijk te zien was wie de twee mannen waren. De een was klein van stuk en de ander duidelijk groter en had donker haar. Karel dacht met Scherpenzeelse politie of wellicht leden van het verzet te maken te hebben en trok daarom niet zijn eigen wapen. De twee mannen dachten wellicht hetzelfde of werden op het verkeerde been gezet door het uniform dat Karel aanhad en sterk leek op een uniform van de Germaanse SS. In de schermutseling die ontstond werd Wim neergeschoten en Karel wist lopend te ontkomen.
Onduidelijk bleef wie de twee mannen zijn geweest die in de greppel verborgen lagen. Er is een theorie die aangeeft dat het zou gaan om de NSB burgemeester van Woudenberg (J.P.A. de Monyé) en de Maarnse architect G. Bos (ook NSB-er). Een politieman uit Scherpenzeel had verklaard dat de twee rijwielen van de patrouille Duitse rijwielen waren.
Wim werd enkele dagen later begraven op de begraafplaats Glashorst in Scherpenzeel. De Monyé en Bos verklaarden dat zij bij een NSB landbouwer hadden gewaakt, omdat daar in 1943 hooibergen in brand waren gestoken. In augustus 1944 werd er veel sabotage gepleegd aan dorsmachines. Deze boer bezat ook een eigen dorsmachine en daarom liepen NSB-leden (dus ook De Monyé en Bos) bij toerbeurten wachtdiensten op deze boerderij. De patrouille waarop Van Beek en Van Ginkel waren gestuit, was volgens een latere verklaring van De Monyé een Duitse patrouille.

Cootje van Raai
3 november 1930 Woudenberg – 15 september 1944 Woudenberg
Iedere autochtone Woudenberger kent het verhaal van Cootje van Raai die in september 1944 doorzeefd werd met mitrailleurkogels uit geallieerde vliegtuigen die Duitse vrachtwagens op de Stationsweg beschoten. Cootje fietste op dat moment met haar oom Gijs naar huis op de Stationsweg toen de vliegtuigen kwamen aangevlogen. Oom Gijs riep haar nog toe dat ze in de sloot naast de weg moest springen, maar de waarschuwing kwam helaas te laat. Oom Gijs raakte zelf tijdens de beschieting ernstig gewond.
Cootje was de dochter van Johanna van Raai, die 17 december 1930 in Amsterdam met Hendrik van Lunteren trouwde. Dit huwelijk werd echter enkele jaren later weer ontbonden. Daar Johanna niet bij machte was om voor haar dochter te zorgen, bracht zij Cootje onder bij haar ouders in Woudenberg. Vanaf die tijd noemde men haar gewoon Cootje van Raai en dat is altijd zo gebleven. Haar oma Jacoba van Raai – Steinmann, die vele jaren voor haar heeft gezorgd, werd na haar overlijden bijgezet in het graf van Cootje. Later is naast dit graf een nieuw graf gedolven voor opa Jan Jacob van Raai en zijn dochter Johanna, de moeder van Cootje.

Hendrikus Vermeulen
23 augustus 1924 Woudenberg – 18 juli 1944 Hangelsberg
Henk bekwaamde zich na de lagere school tot timmerman. Hij werd in 1943 als negentienjarige jongeman opgeroepen om in Duistland te gaan werken. Geholpen door zijn vader en anderen kon hij onder de eerste oproep uitkomen, maar bij de tweede had hij alleen maar de keuze: onderduiken of naar Duitsland. Als onderduiker zou hij zelf grote risico’s lopen, zijn ouders konden als represaille opgepakt worden en naar een concentratiekamp worden gestuurd. In overleg met zijn verloofde Corry van Eijkelenborg besloot hij te gaan.
Uit de vele brieven die hij schreef, bleek hoezeer hij zijn familie miste en hij hoopte spoedig gezond en wel weer thuis te komen, maar zijn leven verliep anders. Ds. Pieter Bouw omschreef het in zijn boek “Gedenken en Danken” als: “De Heere had echter andere gedachten”.
Tijdens werkzaamheden op het spoorwegterrein in Hangelsberg kwam Henk op 18 juli 1944 tussen twee wagons terecht die hem bijna platdrukten. Men kon niets meer voor hem doen en hij overleed na drie kwartier. Zijn vrienden, waaronder Wim Osnabrugge uit Leusden, hebben Henk begraven op het Neu-Friedhof in Fὕrstenwalde an der Spree. Zowel zijn ouders, zijn verloofde als zijn zuster Marie hebben jarenlang veel verdriet gehad van zijn overlijden. In 1948 werden Henk’s stoffelijke resten herbegraven op de Algemene Begraafplaats in Woudenberg. Na de herbegraving werd over Henk niet meer gesproken. Bijna dertig jaar later werd zijn moeder bijgezet in zijn graf.

Aart de Kruif
29 november 1924 Woudenberg – 12 januari 1946 Amersfoort
Aart was de oudste zoon van Dirk de Kruif (1895 – 1979) en Wilhelmina Cornelia Margaretha Verkerk (1895 – 1976). Hij woonde op boerderij “Bruinenburg” aan de Ekris. In 1943 werden alle jongemannen van negentien jaar opgeroepen voor de “Arbeitseinsatz”. Ook Aart werd opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Hij vertrok op 18 juni 1943 per trein uit Amersfoort naar Potsdam, waar hij met vele anderen ondergebracht werd in het “Durchgangslager Rehbrὕcke”. In dit kamp heeft hij nog contact gehad met andere Woudenbergers, zoals Geert van de Lagemaat, Henk van Ginkel, Bab Zech en Henk Vermeulen.
Aart heeft over zijn periode in Duitsland 60 brieven geschreven naar het thuisfront. Deze brieven zijn later uitgetypt en gebundeld in een boekje, aangevuld met een aantal opmerkingen en toelichtingen. We weten daarom vrij nauwkeurig wat hij daar heeft meegemaakt.
Aart werd tewerkgesteld bij boer Karl Hartmann in Sonnenburg-Neustadt. De boerderij (30 ha) lag aan de rivier de Warthe, een zijrivier van de Oder. Door grenscorrecties na de Tweede Wereldoorlog kwam deze boerderij in Polen te liggen. Op de boerderij werkten naast Hartmann en zijn vrouw ook nog opa en oma Hartmann, een Fransman en een Poolse vrouw. Aart had een eigen kamer en de omgang was vriendschappelijk. Het eten was anders dan in Nederland, maar eenmaal gewend was het redelijk tot goed. Hij had een Nederlandse vriend, Gerrit van Assen uit Vaasen, die in dezelfde regio werkte. Zij zochten elkaar regelmatig op.
Het bedrijf waarop hij moest werken was een gemengd bedrijf op veenachtige grond, waarvan de stukken land die aan de rivier grensden regelmatig onder water stonden. Naast hooiland verbouwden ze haver, rogge en ook veel aardappelen. Op de boerderij was ook een kleine veestapel aanwezig bestaande uit koeien, paarden, ganzen en kippen. De verkoop van hooi was de voornaamste bron van inkomsten. Aart moest aan alle voorkomende werkzaamheden meehelpen.
In zijn brieven kwam duidelijk naar voren dat hij zijn familie in Nederland erg miste. Hij hoopte dat de oorlog snel afgelopen zou zijn, zodat hij weer naar huis kon. Ook leefde hij mee met het wel en wee op de boerderij “Bruinenburg” aan de Ekris. Brieven en cadeautjes uit Holland waren altijd zeer welkom.
Op 14 november 1944 schreef hij zijn laatste brief uit Sonnenburg. De volgende brief werd meer dan een half jaar later geschreven. Uit deze brief bleek dat de boerderij op 29 januari 1945 door het Rode Leger was bezet en hij op transport was gesteld naar een interneringskamp bij de Poolse stad Lotz, waar hij op 8 maart arriveerde. De repatriëring vond plaat op 14 juni 1945 per trein richting Nederland en die kwam op 25 juni 1945 aan in Valkenburg in Limburg. Hier stopt de briefwisseling. Aart was ziek teruggekeerd uit Duitsland en in het ziekenhuis in Amersfoort werd tuberculose bij hem geconstateerd, waaraan hij in 1946 is overleden. Hij werd ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats in Woudenberg.

Albertus Zech
9 april 1924 Woudenberg – 18 maart 1945 (onbekend)
Albertus (Bab) Zech werd op 9 april 1924 geboren op Stationsweg 149 te Woudenberg. Het huis is gebouwd in 1914 en later in 1981 uitgebreid. Zijn vader Wijnand (1876 – 1925) was landbouwer en getrouwd met Jaantje van Broekhoven (1887 – 1954). Bab had nog een broer en een zuster. Als jonge man werkte hij mee op de boerderij en hij volgde in 1939 met enkele buurtgenoten de Lagere Landbouwschool aan de Brinkkanterweg (nu Scherpenzeel).
Bab werd in 1943 opgeroepen om in Duitsland te gaan werken en hij vertrok op 19 juni met enkele dorpsgenoten, waaronder Henk van Ginkel en Aart de Kruif, richting Potsdam. Van hieruit werden de jongemannen te werk gesteld op boerderijen in de omgeving. Bab en Henk werden in elkaars buurt ondergebracht en in de weekenden zochten ze elkaar vaak op. De laatste brief die in Nederland van Bab ontvangen werd, was rond Kerst 1944. Uit de verhalen die Henk van Ginkel later vertelde, bleek dat nadat de Russen in februari 1945 hun regio hadden bevrijd, zij zijn gaan zwerven om een mogelijkheid te zoeken om naar huis te kunnen terugkeren. Het dossier bij het Rode Kruis-oorlogsnazorg in Den Haag bevestigt dit verhaal. Tijdens deze omzwervingen werd Bab ernstig ziek, hij kreeg het erg benauwd en gaf bloed op. Hij werd naar een dokter gebracht in Culmsee (nu Chelmza) en daar loopt het spoor dood. Babs kameraden hebben niets meer van hem gehoord en zij werden uiteindelijk door de Russen per trein naar een verzamelkamp in Polen gestuurd en vandaaruit naar Nederland. Na de oorlog heeft het Rode Kruis naspeuringen verricht, maar die hebben niets opgeleverd. Babs naam kwam ook niet voor op de registers van de begraafplaatsen in de omgeving. Ook justitie heeft nog enkele mensen van de groep ondervraagd omdat één van hen kleding droeg die eigendom was van Bab, maar die verhoren hebben ook niets opgeleverd. In de Staatskrant van 27 oktober 1955 werd de overlijdensdatum van Albertus Zech vastgesteld op 10 maart 1945.